De flexibele schil van werkenden groeide in de afgelopen tien jaar met tien procent, zo meldt De Nederlandsche Bank. Daardoor bestaat de werkzame beroepsbevolking nu voor een derde uit zzp’ers en personen met een flexibel dienstverband (tijdelijk contract, payrolling, uitzendkracht). Wat opvallend is, is dat de flexibilisering niet harder is gaan groeien tijdens de crisis. De start van deze ontwikkeling begon al ver daarvoor en is daarna gestaag doorgegaan.
De Nederlandsche Bank heeft geconstateerd dat flexibilisering zich niet alleen voordoet aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Ook aan de bovenkant (beroepen met minimaal HBO-niveau) nam het aantal flexibele dienstverbanden toe ten koste van het aantal vaste dienstverbanden. Hierbij is er tussen de verschillende beroepsniveaus wel sprake van een verschil wat betreft de verdeling van de flexibele schil in werknemers met een flexibel dienstverband en zzp’ers. Waar op het hoogste beroepsniveau het aantal personen bij beide groepen even sterk is gestegen, vond bij de overige beroepsniveaus de verschuiving vooral plaats naar werknemers met een flexibel dienstverband.
Een ander verschil tussen de beroepsniveaus is de mate van flexibilisering. Deze neemt namelijk toe naarmate het beroepsniveau lager wordt. Zo vond op elementair beroepsniveau (geen onderwijs of basisonderwijs) de grootste verschuiving van vast naar flexibel plaats. Dat deze verschuiving wel op alle niveaus aanwezig is, betekent echter niet dat het absolute aantal vaste contracten altijd afneemt. Zo zijn in elf beroepen waarbij sprake is van flexibilisering ook het aantal werknemers met een vast dienstverband gegroeid. Waarom er dan toch van flexibilisering wordt gesproken? Omdat het aantal flexibele dienstverbanden harder groeide dan het aantal vaste dienstverbanden. Deze vorm van flexibilisering gold voor beroepen op het hoogste niveau. Op alle andere niveaus daalde het aantal werknemers die een vast dienstverband hebben.